Voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving is grond nodig. Speculatie rondom gebiedsontwikkeling leidt vaak tot stijgende grondprijzen. Het vestigen van een voorkeursrecht is een goed middel om de positie van de overheid op de grondmarkt te verstevigen.
Op basis van het voorkeursrecht kan de overheid verouderde gebouwen opkopen. Zo vergroot de overheid de hoeveelheid nieuwe overheidsgronden en kan daardoor waarborgen dat een verbouwing en/of nieuwbouw circulair aanbesteed wordt. In de aanbesteding kan de overheid bijvoorbeeld eisen dat er met hout gebouwd of gerenoveerd wordt.
Verder brengt het aankopen van grond de overheid als grondeigenaar in de positie om tenders uit te schrijven waaraan circulaire eisen verbonden kunnen worden. Zie Gronduitgifte door andere overheden dan gemeenten.
Volgens artikel 9.1, eerste lid, Omgevingswet kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, provinciale staten of de gemeenteraad bij voorkeursrechtbeschikking een nationaal, provinciaal of gemeentelijk voorkeursrecht vestigen op een onroerende zaak op basis van de omgevingsvisie.
Voor het geven van een voorkeursrechtbeschikking is een grondslag vereist. Geldige grondslagen zijn:
Bij het vestigen van een voorkeursrecht onder de Omgevingswet moet dus sprake zijn van gebruik dat afwijkt van de toebedeelde functie. Daarnaast mag je een voorkeursrecht alleen vestigen op een onroerende zaak die deel uitmaakt van een locatie waaraan een niet-agrarische functie is toebedeeld en waarvan het huidige gebruik afwijkt van de toebedeelde functie.
Rechtsgebied | Publiekrecht > Omgevingsrecht |
Citeertitel | Omgevingswet |
Artikel | 9.1 |
Geldig vanaf | Invalid Date |